Als trambestuurder, reed ik gisteren op lijn 3, toen er een oud-collega instapte, die ik al een tijd niet had gesproken. We raakten aan de praat en zoals het vaak gaat; waar het hart van vol is, loopt de mond van over. Ik vertelde hem over Mezrab en de avonden vol verhalen. “Wat voor verhalen?” vroeg hij en: “wie vertelt de dan?“ Ik legde hem uit hoe liefhebbers elkaar verhalen vertelden en dat die vanavond in het teken zouden staan van Week van de Arabische Lente.
Ter illustratie vertelde ik hem een verhaaltje over hoe Hodja Nasreddin om raad werd gevraagd, toen twee mannen onenigheid hadden over een stuk land.
De één (een groot-grond-bezitter), had ooit tegen de ander (die een arme arbeider was) gezegt: “Ik heb geen tijd dit land te bewerken en heb het niet nodig, als je wil, mag je het gebruiken.
De arbeider had het omgeploegd, bemest, gezaaid, water gehaald uit de rivier, gesnoeid en zag na verloop van tijd zijn harde werken beloond met de mooiste groentetuin uit de omgeving. Er groeiden Komkommers, tomaten, paprika's, pompoenen, meloenen en nog veel meer. De citrusbomen gaven hun eerste oogst en zelfs de olijfbomen dorgen vrucht.
De land eigenaar hoorde hoe mensen in het dorp spraken over de tuin van de arbeider en ging langs om het land te bekijken. Nu wilde hij z'n grond wel natuurlijk en promt eiste hij de grond terug.
De arbeider was het daar het natuurlijk niet mee eens. Het werd zo'n ruzie, dat ze bijna met elkaar op de vuist gingen.
Ze besloten Hodja Nasreddin om raad te vragen. De Hodja luisterde naar de land-eigenaar en daarna hoorde hij de arbeider aan die vertelde wat hij allemaal had gedaan om het land te veranderen in deze overvloedige tuin.
Nadat hij beide verhalen had aangehoord, knikte hij en ging op de grond liggen met zijn ogen dicht. Na zo een kwartiertje roerloos te hebben gelegen, vroegen de mannen zich af of de Hodja soms in slaap was gevallen en vroegen hem wat hij deed. “Ik heb naar julie geluisterd,” zei de Hoja, nu luister ik naar het land.” De mannen keken elkaar aan met een blik waarin je kon zien dat ze dachten dat de Hodja gek was geworden en zeiden: “Maar Hodja, het land kan toch niet spreken?” Waarop de Hodja antwoordde: “Jawel, het land zegt, dat het niet van één van jullie is, maar dat jullie beiden van het land zijn.”
Mijn oud-collega had zo geboeit staan luisteren, dat hij besloot mee te rijden naar het eindpunt en op de terugweg uit te stappen bij z'n halte.
Na mijn verhaaltje over Hodja Nasreddin vertelde hij, dat hij erg aan zijn jeugd moest denken, waar zijn moeder hem verhalen en annekdotes vertelde over een marokkaanse schelm Jova, die in soms dik was, soms dun, soms arm, soms rijk, soms slim maar dan weer dom. Hij probeerde me te leren hoe ik het uit moest spreken, met de letter H diep in mijn keel en extra spanning op mijn ademsappel en hadden samen erg veel plezier in mijn onkunde. Kortom, het was een fijne rit.
Eenmaal thuisgekomen, dook ik direkt achter mijn laptop en ging op zoek naar Joha en moest al snel concluderen dat de turkse Hodja Nasreddin, de pesrzische Moula Nasreddin, de egyptische Goha en de marokkaanse Joha één en dezelfde figuur waren. Heel lange verhalen kon ik tot nu toe niet vinden op het net, maar er waren een paar annekdotes die ik zo leuk vond, dat ik ze jullie niet wil onthouden.
Toen Joha's vrouw hem vertelde dat ze had gedroomd dat hij haar een diamanten hals-sieraad zou geven voor haar verjaardag en hem vroeg wat hij van die droom dacht, antwoordde Joha: “Je zult het weten op je verjaardag.”
Haar verjaardag was aangebroken, en zijn vrouw, die zich verheugde op het waar worden van haar droom, bereidde een heerlijke maaltijd met kaarslicht voor Joha, die thuiskwam met het kado: Een boek om dromen mee uit te leggen.
Het leven van een handelaar, dat leek Joha wel wat, en hij besloot in de ezel-handel te gaan. Opgewonden ging hij naar de markt en bekeek daar ezel na ezel.
Uiteindelijk kocht hij er 12. “Nou,” dacht hij, “die neem ik mee naar huis. Morgen word ik verkoper.”
Hij klom op één van de ezels en dreef de overige voor zich uit in de richting van zijn huis.
Uit verveling besloot hij zijn ezels nog maar eens te tellen: “één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien elf, ….. Hèh?!, ik had er toch twaalf gekocht?”
Verward stapte hij van z'n ezeltje af en begon opnieuw te tellen: “één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien elf, ah, het zijn er toch twaalf, gelukkig.” Blij stapte hij weer op z'n ezel en reed verder.
Na een kwartiertje begon hij uit verveling weer te tellen: “één, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien elf, ….. , en weer stapte hij af om opnieuw te tellen.
Nu waren er weer twaalf.....
Hij krabte zich op z'n achterhoofd, “Soms zijn er elf ezels en soms zijn er twaalf, maar als ik loop, heb ik er een ezel bij, wat beter is dan rijden en een ezel verliezen.
Zo liep hij de hele weg achter de twaalf ezels die hij die dag gekocht had op de markt.
Op een dag besloten zijn vrienden een grap met Jova uit te halen; ze klopten op z'n deur en deden alsof Joha hen had uitgenodigd voor de lunch.
Hij voelde zich erg opgelaten want al was hij van nature was een goed en gul mens, hij kon zich niet herinneren dat hij ze had uitgenodigd.
Maar hij zie: “Welkom vrienden, welkom!” en nadat ze, zoals daar de gewoonte was, de schoenen bij de deur hadden achtergelaten, ging hij hen voor naar de ontvangs-kamer.
Daarna haastte hij zich naar zijn vrouw en vertelde haar wat er aan de hand was.
“Maar Joha,” zie ze, “we hebben helemaal niets in huis en het geld is op, hoe kon je nou toch zoveel gasten uitnodigen?”
“Dat heb ik helemaal niet gedaan!” zei Joha.
“Aah,” zei z'n vrouw, “ze nemen je gewoon in de maling, laat ze maar lekker in de ontvangst-kamer zitten, ze worden het wachten wel zat, straks gaan ze vanzelf naar huis.
Joha liet ze zitten, lachend om hun grap en wachtend op hun maaltijd.
Maar Joha besloot zijn eigen grap uit te halen; hij sloop de deur uit, verzamelde alle schoenen van de gasten en nam ze mee naar de markt waar hij ze verkocht.
Van het geld dat hij hiermee verdiend had, kocht hij snel voedsel.
Uiteindelijk bereidde zijn vrouw een rijkelijke maaltijd en iedereen at er goed van, want ze hadden er lang op moeten wachten, ze hadden trek.
Het moment van afscheid was gekomen en iedereen bedankte Joha en z'n vrouw voor het heerlijke eten, maar toen ze hun schoen aan wilde trekken kon niemand die natuurlijk vinden.
“Waar zijn onze schoenen?!” riepen ze kwaad naar Joha. “In je buik” was z'n antwoord.
Nu ik toch bij de schoenen ben aangeland,
Op een dag gingen Joha en z'n vrouw naar een schoenwinkel om schoenen voor haar te kopen.
“Ik zoek dames-schoenen voor mijn vrouw; heel licht, niet te duur en absoluut geen hak” zei Joha.
De verkoper ging en kwam terug met een schoen waarvan de vrouw direkt al zei: “Nee, deze schoenen vind ik niet mooi, ik wil schoenen met een hak!”
Joha en z'n vrouw kibbelen over de hakken tot de verkoper zegt: “Waarom koopt U geen schoenen voor haar met een hak, want wees eerlijk, U hoeft er toch niet op te lopen?” waarop Joha zegt:”Ik zei zonder hak, ZONDER HAK, U bent het toch niet die straks met de schoen geslagen wordt!”
Joha drager op de markt.
Op een dag draagt Joha een te zware last en breekt z'n schouder, onder vreselijke pijnen gaat hij naar huis en moet daar een hele maand in bed liggen om te helen.
Nadat z'n schouder was geheeld, ging hij terug naar de markt, maar z'n werk was inmiddels weggegeven aan anderen en er was niets voor hem te doen.
Verdrietig, teleurgesteld en zonder geld kwam hij thuis.
Z'n vrouw, die veel van hem hield, zei: “Wanhoop net Johaiko, kijk, we hebben nog een stukje land, een tuintje, waarom ga je daar geen komkommers en tomaten planten, dan kun je die op de markt verkopen.
Joha ging naar de tuin en begon komkommers te planten terwijl hij dacht: “Hij die komkommers plant, zal komkommers eten.”
Zo begon hij in de grond te scheppen om te kunnen planten, toen hij op een grote steen stootte.
Hij tilde de steen op en vond een enorme zak met goud.
Hij riep onmiddellijk z'n vrouw erbij, om het geluk te delen en haar de schat in de tuin te laten zien.
Zo werd Joha een rijk man, Met z'n vrouw ging hij mooie kleren kopen en ze kochten zelfs een paleis.
Vanaf die tijd gaf Joha nachtelijke feesten in z'n huis en nodigde rijke en beroemde mensen uit de stad uit.
Op elk feest haalde hij van tijd tot tijd een gouden doosje uit z'n zak, liep ermee naar een stil hoekje, opende het, rook eraan om het vervolgens weer op te bergen in z'n zak.
Alle gasten wilde weten wat het was, waaraan hij rook, maar dan zei hij altijd: “Oh, niks, het is niet belangrijk.” en zo ging het verder, elk feest weer.
Op een dag zei een goeie vriend tegen hem: “Joha, ik smeek je, doe me een plezier en laat me één keer aan dat doosje ruiken.
“OK, goed dan,” zei Joha, “Kom hier, neem het doosje en neem maar een snuif als je dat dan zo graag wil.”
De vriend nam het doosje, maakte het heel plechtig open en toen hij eraan rook, viel hij bijna flauw van de stank van stront en amonia.
“Wat is dit, Joha? Ben je gek?!”
Joha antwoordde: “Luister mijn vriend, ik ruik aan dit doosje om me eraan te herinneren waar ik vandaan kom. Als ik hieraan ruik, dan weet ik weer dat al het goede van de almachtige komt, gezegend zij zijn naam. Ik ben gewoon een drager.”
Het verhaaltje van Hodja heb ik uit het boek: “Tales for an unknown city” van Dan Yashinsky,
de overige verhaaltjes heb ik van de diverse websites geplukt, vertaald en bewerkt

Geen opmerkingen:
Een reactie posten